- hustle
- n. gejacht, activiteit--------v. jachten, drijven; dringen; hoererenhustle1[ husl] 〈zelfstandig naamwoord; geen meervoud〉1 gedrang ⇒ bedrijvigheid, drukte♦voorbeelden:1 hustle and bustle • drukte, bedrijvigheid————————hustle2I 〈onovergankelijk werkwoord〉1 dringen ⇒ duwen2 zich haasten ⇒ hard werken, druk in de weer zijn3 〈Amerikaans-Engels; informeel〉pezen ⇒ tippelen, als hoer werkenII 〈overgankelijk werkwoord〉1 proppen ⇒ (op)jagen, duwen2 〈Amerikaans-Engels; informeel〉bewerken 〈bijvoorbeeld klanten〉3 〈Amerikaans-Engels; informeel〉bij elkaar scharrelen♦voorbeelden:1 she hustled him out of the house • ze werkte hem het huis uit2 hustle someone for drinks • iemand drankjes aftroggelen3 hustle a job • een baantje versieren
English-Dutch dictionary. 2013.